God gaf ons apparaten

Categorie: Boek, Microproza, Poëzie

Gedichten en microproza, uitgegeven door Prometheus in 2011.

Enkele teksten uit God gaf ons apparaten.

 

Niets in een doosje stoppen

Ik had voor mezelf uit karton een doosje gesneden en ik had het doosje in elkaar geplakt. Ik had het doosje verpakt in bruin bijna onzichtbaar papier en het blanco op het postkantoor afgeleverd. Ik had alle vertrouwen in de verzending van mijn pakket naar het goede adres. Ik belde ’s anderendaags of het reeds was aangekomen en wat denk je! Ik was die dag de held. Ik had niks verzonden naar geen adres, niemand had iets gekregen en toch had ik het gevoel dat ik vanaf die dag iets kon begrijpen van niets wat niemand mij nog nooit had verteld.

 

Er scheen een handschoen door de bomen

Er scheen een handschoen door de bomen. De maan wilde dat wij een maan zouden zien, maar wij gaven niet toe en zagen de handschoen door de bomen blijven schijnen. Daar kwam ook dat paard. Het paard wilde dat wij een fiets zouden zien – en de fietser wilde alleen maar dat we opzij gingen. We gingen opzij voor een paard. Een geur van verse gevulde koeken kwam ons tegemoet. Natuurlijk wilde de poep liever naar poep ruiken en had de hond toch niet voor niets zo zijn best gedaan. Toch waren wij in onze nopjes en snelden met de geur van gevulde koek in onze neus naar huis om heel lang de liefde te bedrijven met elkaar. Met elkaar! Natuurlijk waren wij allang uitgekeken op elkanders magere lijven, maar met een beetje fantasie is helemaal niks meer saai.

 

Van de eeuwigheid

 

Ik leen mijn vader

van de eeuwigheid.

Mag ik hem nog even houden?

vraag ik elke

dag.

 

Het leengeld

– ophijsen, neerlaten

aanspreken, instoppen

toedienen, afvoeren –

betalen wij graag.

 

Hoor de eeuwigheid lachen

om het pietepeuterige

dat kleine strookje tijd

waar die families toch allemaal

zo voor rondrennen

 

Wie tilt de wereld

 

Wie tilt de wereld op

en zet haar een eindje verder

weer neer

 

een tikje moest zij zo en een duwtje

moest zij daar en hier en daar moest

zij helemaal anders

 

wie gelooft in God

als er zich een god

komt melden

 

wie maakt een baby

wie speelt het beste op de basgitaar

wie geeft de eenden water

wie raakt de hele wereld aan

 

wie gaf voor het eerst

een zoen, de allereerste, wie

 

componeerde

dat gevoel?

 

Het repareren en de oude man

We konden repareren tot in het oneindige. God had ons allerlei apparaten gegeven. En technieken. Bouwplannen. Verbetertrajecten. Toch wilde de oude man niet verder gerepareerd worden. Er scheelde van alles aan hem. Zijn benen liepen als een roestige tractor. Met zijn handen kon hij geen sleutel meer omdraaien. Hij viel om. De woorden die hij sprak waren luciferhoutjes die in zijn mond braken. Wij stonden klaar met glimlachende apparaten, technieken, bouwplannen, verbetertrajecten. De oude man had er recht op. Daar stonden wij. De oude man nam zijn hoed af. Luisterde naar onze plannen. Knikte. Iedereen had altijd recht op alles wat bestond.

 

Dingen die niet vanzelf goed gingen

Er waren dingen die niet vanzelf goed gingen. Porren, er moest gepord worden. Gesjouwd. Besproken. Geregeld. Het nerveuze systeem ging ervan in een driedimensionale versnelling. De geest ging in de kelder zitten rillen. Er werden dingen gesjouwd, besproken, geregeld. Er begonnen dingen te gebeuren. Dingen die niet vanzelf goed gingen. Deze moesten opnieuw worden bekeken. Er moest opnieuw met de dingen worden gesjouwd. Er werd weer besproken en geregeld. En nog eens. Het nerveuze systeem schakelde over naar een vierde dimensie. Die nog niet door het universum was ontketend. Dus dat moest ook weer worden geregeld. Bij elkaar gesjouwd. Besproken. Gepord. Papieren ondertekend.

 

Baby’s, zeehonden, steen

Nu hebben we de zeehonden gezien. Ze lagen op een richel in de zon, goed vermomd. Toen ze nog stil lagen, zagen we mooie ovale stukken steen. Toen er per ongeluk een bewoog, zagen we zeehonden. Niet alleen daar. Ineens zagen we overal zeehonden. Zeehonden ook waar geen zeehonden waren. Is het een steen of is het een zeehond, vroegen wij steeds maar aan elkaar. Met de verrekijker keken we lang genoeg om één snorhaar te zien bewegen. We zien liever zeehonden dan stenen. Zeehonden zijn aandoenlijk, ze huilen en bewegen als baby’s. Van baby’s houden we natuurlijk, van onze eigen baby’s, van de baby’s van anderen. Een baby in onze armen maakt ons weerloos, een zeehond in onze verrekijker maakt ons week. Een steen laat ons koud. Hoewel we soms zouden willen dat onze baby een uur, een uur lang, of een week, een hele week lang een steen zou zijn. Een mooie ronde gladde steen, die we zouden koesteren in onze armen, vol liefde om de rust die van zo’n ding uitgaat.

Te koop bij:

Andere boeken van Sylvia