Hier moet ik ingrijpen

Kategorie: Buch, Microproza

Hier moet ik ingrijpen, het verzamelde microproza van Sylvia Hubers geschreven tussen 1987 en 2015. Uitgegeven door Prometheus in 2015.

 

Enkele teksten uit Hier moet ik ingrijpen:

 

Schillen

Wie kent niet dat onrustige gevoel, het gevoel van buitengesloten zijn, anders zijn, zich moeten aanpassen aan een grote vreemde wereld, iedere dag, iedere nacht weer? Indien je dit gevoel voelt opkomen – en de kans is groot dat het ééns of meerdere keren, of doorlopend, in je leven gebeurt – neem dan een emmer en een pan en een mes en ga Aardappelen Schillen. Niets zet je zo goed met je benen op de grond als aardappelen schillen. Aardappelen, gewone aardappelen. En kijk ze eens goed aan: ze zijn allemaal anders, er zijn geen twee aardappelen precies gelijk. Sommige zijn zelfs heel vreemde piepers. Maar zie je hen onrustig woelen tussen de anderen? Neen. Zij weten dat ze thuis horen in de aardappelwereld, hoe en wie of wat ze ook zijn.

 

Met vier oren en twee breinen

Ik heb twee oren en jij ook. Ik heb een brein en jij ook. Dus hebben wij samen vier oren en twee breinen. Nou. Met vier oren en twee breinen kunnen we vast ergens komen. Jij luistert naar mij, ik luister naar jou en dan denken we daarover na. Als we gedacht hebben trekken we conclusies die we aan elkaar vertellen en dan denken we daar weer een tijdje over na. Om het proces te bespoedigen kunnen we onze buren uitnodigen om zich bij ons te voegen. Dat is twee breinen en vier oren aan de ene kant en vier breinen en acht oren aan de andere kant. Daar zitten wel twee kinderen bij, maar kinderen kunnen ook luisteren en nadenken als zij hun best doen. Natuurlijk nodigen wij ook al onze vrienden uit en onze familie. Dat levert van jouw kant een paar leuke flaporen op, waar ik hoge verwachtingen van heb. Ik denk dat we uiteindelijk makkelijk 250.000 flaporen en 125.000 breinen bereid kunnen vinden te luisteren en na te denken. Of misschien nog meer. Zijn immers niet álle oren bedoeld om te luisteren en alle breinen bedoeld om na te denken? Dan moeten wij er toch met ons alle 5 à 6 miljarden wel achter komen hoe

 

Hoeveel katholieken schuilen er in mij

Hoeveel katholieken schuilen er in mij, krassen met hun nagels over het papier, drinken mijn wijn, handelen naar Gods principes waar ik bij ben. Hoeveel katholieken zijn te biecht gegaan in mij, hebben koekjes gekregen, liepen te talmen toen ik niet naar de kerk liep maar naar de hoek van de straat. Hoeveel katholieken dumpen hun afval in mij. Als ík iets dump vinden ze dat maar niks, die katholieken, altijd op zoek naar relieken – maar niet van mij. Raar zijn ze, de katholieken, die in mij kerkdiensten houden. Terwijl ik de was ophang met knijpers aan rekken, lopen zij rekkelijk te doen in preken waarvan de hoekjes tussen mijn oren blijven hangen. Ik knipoog naar leuke katholieke jongens in de huwbare leeftijd, schud wat met mijn moedermarialijke voorkant. Maar als ik tracht de liefde van de katholieken in mij te ontvangen, ontstaat er altijd een atmosfeertje, zo van: begrijp jij wel waar het helemaal om gaat!

 

Wat doen wij stiekem?

Wat doen wij stiekem? Wij delen stiekem de mensen in in groepen. Dit doen wij individueel en zowel bewust als onbewust. Ik doe het bewust. Ik deel stiekem en bewust de mensen in in groepen. Er zijn ontstellend veel groepen, dus het is niet eenvoudig. Ik deel de mensen eerst in in twee groepen. Groep 1 zijn de mensen die ik een beetje denk te begrijpen. Groep 2 zijn de mensen die ik helemaal niet begrijp. Groep 2 laat ik lopen, groep 1 verdeel ik in de mensen die mij gevaarlijk lijken en de mensen die mij ongevaarlijk lijken. Groep 1 laat ik lopen, groep 2 deel ik in in de mensen met wie ik een praatje zou willen maken en met wie niet. Die laatsten laat ik lopen. Met de eersten maak ik soms een praatje. Degenen met wie ik geen praatje maak laat ik dus lopen. Tussen degenen met wie ik wel een praatje gemaakt heb maak ik een verdeling: het was een prettig praatje of het was een onprettig praatje. De prettige praatjesmakers nodig ik nog een keer uit. Ik ruik aan ze. Als ze lekker ruiken mogen ze mee naar boven, als ze niet zo fris zijn – of juist te fris, wuif ik ze weer uit. Als de lekker ruikende, prettig pratende ongevaarlijke leukerds eenmaal boven zijn word ik helemaal mezelf en let op de reacties. Te veel reactie op mij als mezelf is een enkeltje terug naar huis en te weinig reactie ook. Raar genoeg blijft er na deze fase altijd maar één over. Eén! Een man. En het is altijd dezelfde! Dus eigenlijk had het allemaal niet zo stiekem gehoeven ook.

 

Frygia keek graag naar de maan

Frygia keek graag naar de maan. En naar haar man. Maar naar haar man keek ze stiekem. Ze vond haar man eigenlijk alleen maar leuk als hij niet wist dat hij werd bekeken. Dus had ze overal camera’s opgehangen en bekeek ze hem op haar beeldscherm, terwijl hij hout hakte in het schuurtje, terwijl hij thuis kwam, zijn jas aan een knaapje hing, een stuk kaas afsneed in de keuken. Ze bekeek haar man op zijn werk, waar hij het aanlegde met een jonge secretaresse – wat ze niet erg vond, als ze er maar naar mocht kijken. Frygia keek naar haar man terwijl hij sliep. Dat kon zonder camera, ze zag het maanlicht op zijn blote schouder vallen. Frygia leerde zo haar man heel goed kennen, zonder dat ze zelf door haar aanwezigheid van invloed was op zijn gedrag.
Er waren natuurlijk momenten dat Frygia wel van invloed was. Dan was er geweldig veel aanleiding voor beiden om te vloeken en te tieren en terug te tieren en te vloeken en dat zo door tot er een deur dicht ging. En nog een deur. Vandaar dat Frygia haar man liever indirect waarnam. Als maanlicht. Stiekem, alleen in haar kamer, had zij haar man lief.

 

Met een gezond verstand

Er moet gezond verstand in de mensen komen. Wij kijken om ons heen, zien dat het ontbreken van gezond verstand toestanden teweegbrengt, zowel in als om de mensen heen. Wij kunnen de toestanden niet wegnemen. Dat kunnen de mensen alleen maar zelf, als ze voldoende gezond verstand hebben. Dus moeten we gezond verstand toevoegen waar dit in de mensen ontbreekt. Wij gaan dit doen door een klein gaatje in de mensen te boren en in dit gaatje pompen wij intelligente substantie die wij verkrijgen uit speciaal daarvoor gekweekte botervisjes. Wat zegt u? Botervisjes. Speciaal gekweekt. Die zijn dan even heel erg intelligent, dat klopt. Neenee, er is geen risico dat de botervisjes het van ons overnemen. Zielig? Ja zo denken jullie, dat het voor een botervisje onaangenaam zou kunnen zijn om eens even goed na te denken over de eigen situatie met een zo gezond mogelijk verstand.

 

Werelden

Een dochter. Twee dochters. Een vader. Twee dochters hebben een vader. De vader zegt ja als ze vragen of hij vla wil. En ze gaan dan vla halen. Bij het vla halen kijken ze elkaar aan, de twee dochters. De vader kijkt soms langs de ene dochter en soms langs de andere dochter naar een oneindige verte – of naar iets ontzettend dichtbijs. De dochters langs wie wordt gekeken, kijken naar de vader met een onderzoekende blik. ‘Er zijn heel veel verschillende werelden tegelijkertijd in één kamer’, denkt de ene dochter. ‘Misschien moet er meer vla komen’, denkt de andere. De vader heeft beide dochters even lief. Hij heeft ze even lief en nog even hebben de dochters een vader. Er is leven na vla. En er zijn veel werelden te ontdekken.

 

Een zin om maar één keer te zeggen

‘Ik heb vandaag de as van mijn vader onder de vlinderstruik in het park van zijn geboortedorp gestrooid.’ Dat is een zin die ik maar één keer in mijn leven zal hoeven zeggen, alleen vandaag. ‘Ik deed de gordijnen open, schonk een kopje koffie in en nam de stofzuiger ter hand,’ zou ik al veel vaker kunnen zeggen, evenals: ‘Ik kleedde me uit en ging naar bed.’ ‘Ik schonk me nog wat in waarna ik een paar bladzijden las en in slaap viel.’ ‘Ik deed wat ochtendgymnastiekoefeningen en voelde me daarna verkwikt.’ Heerlijke zinnen, die ik elke dag zou kunnen zeggen in mijn normale leven, waarin zo weinig mogelijk gebeurt. Dat wat ik met mijn vader deed onder de vlinderstruik hoop ik niet nog een keer te hoeven zeggen. Maar wat dat betreft ben ik volkomen veilig. Ik had maar één vader, dus de kans dat ik nog eens de as van mijn vader onder de vlinderstruik moet strooien is nul.

Weitere Bücher von Sylvia